Kies een montagepositie op het gebouw waar wind, regen en zon ongehinderd door de sensoren kunnen worden gedetecteerd. Er mogen zich geen constructiedelen boven de omgevingssensor bevinden waaruit nog water op de neerslagsensor kan druppelen nadat het is opgehouden met regenen of sneeuwen. De omgevingssensor mag niet in de schaduw liggen van bijvoorbeeld de bouwconstructie of bomen.
Onder en opzij van de omgevingssensor moet minimaal 60 cm vrije ruimte overblijven voor een correcte windmeting en om te voorkomen dat er tijdens sneeuwval sneeuw naar binnen valt.
De omgevingssensor moet ongeveer op het zuiden worden gericht. De werkelijke positie van de zon wordt later berekend met behulp van de lengte- en breedtegraad, datum en tijd.
De omgevingssensor moet worden bevestigd aan een verticale muur (of mast) en horizontaal in de dwarsrichting worden gemonteerd.
Naast montage aan de muur van het huis of op het dak aan een geschikte mast, vind je vaak ook geschikte montagemogelijkheden in de tuin. Tuinhuisjes e.d. zijn in veel gevallen ook geschikt, mits er 230 volt beschikbaar is.