Afhankelijk van het apparaat zijn er verschillende apparaatinstellingen beschikbaar in de configuratie.
De bewegingsmelder bestaat uit twee delen. Als u de bewegingsmelder onder Schakelactoren oproept, worden de instellingen van de schakelactoren weergegeven. Informatie hierover is te vinden onder de volgende link.
Apparaatinstellingen voor het schakelen van actuatoren
Verbinding sensor - actuator:
Standaard zijn de sensor en de actuator van de bewegingsmelder metelkaar verbonden.
Dit betekent dat zodra beweging wordt gedetecteerd, de actuator wordt ingeschakeld. Om een meer individuele programmering te kunnen uitvoeren, kan de sensor echter ook van de actuator worden losgekoppeld. De uitschakeling kan zowel voor het schakelactorgedeelte als voor het sensorgedeelte worden geactiveerd.
Wanneer u de bewegingsmelder onder Zender oproept, worden de volgende instellingen weergegeven.
De instellingen van het apparaat kunnen worden uitgevoerd via de HomePilot® App en via de HomePilot® interface. De hier getoonde afbeeldingen zijn van de HomePilot® App.
Sensor gevoeligheid:
De gevoeligheid van de DuoFern bewegingssensor kan op verschillende niveaus worden ingesteld. Hoe hoger de waarde, hoe groter de gevoeligheid. (hoge gevoeligheid 7 = sensor reageert zeer vroeg, lage gevoeligheid 1 = sensor reageert zeer laat/laat).
Gedrag van de LED:
Standaard knippert de LED in de bewegingsmelder telkens wanneer beweging wordt waargenomen, zelfs als de bewegingsmelder is ingesteld op Manu. In dit menu kunt u de LED uitschakelen. Dit betekent dat de bewegingsmelder actief is, maar dat de LED niet meer knippert.
Aansluiting sensor - actuator:
De sensor en de actuator van de bewegingsmelder zijn in de fabriek aangesloten. Dit betekent dat zodra beweging wordt waargenomen, de actuator wordt ingeschakeld. Om echter een meer individuele programmering te kunnen uitvoeren, kan de sensor ook worden losgekoppeld van de actuator. Als de uitschakeling in het sensorgedeelte is geactiveerd, hebt u de mogelijkheid om de nalooptijd van de bewegingsmelder individueel in te stellen. U kunt bijvoorbeeld een trapfunctie van 15 minuten definiëren voor het schakelactorgedeelte, maar de apparaten die via scènes en triggers door de sensor worden aangestuurd, kunnen al worden uitgeschakeld nadat de nalooptijd van 5 minuten is verstreken.
Toepassingsvoorbeeld voor de scheiding van sensor en actuator:
Wanneer de twee delen zijn verbonden, wordt het licht dat rechtstreeks op de bewegingsmelder is aangesloten, altijd ingeschakeld. Als u het licht 's nachts echter niet telkens wilt inschakelen, worden na de scheiding scènes en triggers gecreëerd, waarbij de bewegingsdetectie bij het inschakelen aan een voorwaarde wordt gekoppeld. Periode 23 uur tot 5 uur.